Kwaliteitsbeoordeling van de Spirometrie Curve
Na elke spirometrietest zal men de kwaliteit van de geblazen flow-volumecurve beoordelen. Enkel indien de kwaliteit van de spirometriecurve goed is zal men de spirometriecurve kunnen aanvaarden.
De belangrijkste punten voor de kwaliteitsbeoordeling zijn vast te stellen aan de hand van de vorm van de flow-volume curve: een goed uitgevoerde test heeft de typische vorm van een spirometrie curve: beginnend op het snijpunt van de assen en snel stijgend tot een maximum om daarna in een rechte lijn te dalen tot het nulpunt op de Y-as. Idealiter zal er na de geforceerde expiratie een volledige inspiratie volgen om tot een gesloten curve te komen.
goede kwaliteit: typische vorm
inspiratie=expiratie
Een frequent voorkomende variatie op de normale curve is de zogenaamde 'schouder': een uitstulping naar buiten toe, hoog op de curve.
de 'schouder' is een normale variatie
Kwaliteitsbeoordeling
Men beoordeelt de kwaliteit van de curve op 3 niveau's:
- Start van de curve
Het geëxtrapoleerd volume mag niet groter zijn dan 150 mL: recente spirometriesoftware zal melding maken van deze fout - Einde van de uitademing
Er moet een plateau bereikt worden op de volume-tijd curve: recente spirometriesoftware zal melding maken van deze fout - Het voorkomen van artefacten: uitvoeringsfouten
Veel Voorkomende Uitvoeringsfouten - Artefacten
Een spirometrie test is geen eenvoudige test die de patiënt gemakkelijk tot een goed einde kan brengen. Fouten komen dan ook veelvuldig voor, zeker bij onervaren patiënten.
Volgende fouten zijn allemaal redenen om een test te verwerpen en de patiënt de test te laten herhalen. Men noemt deze uitvoeringsfouten vaak artefacten:
Hoesten
Veel patiënten krijgen een hoestreflex tijdens de geforceerde uitademing. Door het sluiten van de glottis tijdens het hoesten valt het debiet naar nul om plots terug te stijgen.
hoesten tijdens de geforceerde expiratie:
de curve wordt onderbroken door het stilvallen van de flow
Te Trage Expiratie
Het hoogste punt van de test (de piekflow) moet tijdens de eerste 100 milliseconden van de test bereikt worden. Indien dit niet het geval is, heeft de patiënt niet snel genoeg uitgeblazen. Dit wordt gekenmerkt door een te trage stijging van de curve aan het begin van de test.
te trage start van de curve:
de piekflow valt na meer dan 100 milliseconden en
vertoont geen mooie punt, maar eerder een plateau/afronding
Dit kan gepaard gaan met een knik in de stijgende lijn van de curve: de patiënt 'aarzelde'.
te trage start van de curve:
de piekflow valt na meer dan 100 milliseconden en
er zit een knik in het stijgende deel van de curve
Een ander voorbeeld van een patiënt die niet correct heeft geblazen: er is duidelijk een knik te zien in het begin van het maneuver, waar de patiënt aarzelde:
patiënt aarzelde bij het begin van de test
Onvolledige Expiratie
Voor een correcte uitvoering van een spirometrie test moeten de longen volledig geledigd worden. Indien een patiënt niet tot het uiterste gaat zal het rechtse uiteinde van de curve plots naar beneden duiken. Het totale uitgeblazen volume wordt aldus onderschat.
onvolledige expiratie:
voor het einde van de expiratie begint de inspiratie;
de curve is 'afgekapt'
Inspiratie Groter Dan Expiratie
Het belang van een tweede volledige inspiratie aan het einde van de expiratie ligt in de controle van de test: indien de patiënt een groter volume inademt dan hij uitademde weet men dat de longen niet optimaal gevuld waren aan het begin van de test. Het einde van de curve ligt links van de Y-as.
Een verschil van 5% tussen inspiratie en expiratie wordt toegestaan.
de patiënt vulde de longen niet volledig aan het begin van de test:
de inspiratie is groter dan de expiratie
Expiratie Te Kort
Op de volume-tijd curve kan men beoordelen of de patiënt lang genoeg heeft uitgeademd. De uitademing moet blijven duren tot een plateau wordt bereikt op de volume-tijd curve: 1 seconde lang geen volumeverandering van meer dan 25mL.
er werd geen plateau bereikt op de volume-tijd curve
de test moet herhaald worden
Indien er geen fouten worden gevonden kan de curve aanvaard worden en zal men een nieuwe spirometrie laten uitvoeren, tot men 3 goede curves heeft die reproduceerbaar zijn.
Reproduceerbaarheid
Om zeker te zijn dat de patiënt tot het uiterste is gegaan en de testwaarden dus de maximale waarden zijn voor de patiënt moet hij minstens 3 maal blazen in de spirometer. Indien de 3 testen reproduceerbaar zijn, kan men met vrij grote zekerheid zeggen dat de patiënt niet beter kan en dat het de maximale waarden betreft. Het is namelijk zeer moeilijk om reproduceerbare resultaten neer te zetten zonder tot het uiterste te gaan.
De reproduceerbaarheid wordt berekend aan de hand van de geforceerde vitale capaciteit (FVC) en de één-seconde waarde (FEV1). Indien het verschil tussen 3 testen meer dan 150mL bedraagt voor de FEV1 of de FVC moet de patiënt opnieuw blazen. Dit wordt herhaald tot er 3 testen zijn die reproduceerbaar zijn (in de praktijk stopt men na maximaal 8 pogingen). De software van de meeste spirometers berekent automatisch de reproduceerbaarheid van een test sessie.
2 spirometrie sessies: de 3 curves links zijn reproduceerbaar.
De testen in de sessie rechts zijn niet reproduceerbaar.
Zelfs indien de patiënt schijnbaar normale waarden vertoont, maar geen reproduceerbare testen heeft geblazen, is het toch van belang om hem verder te laten blazen tot er 3 reproduceerbare testen zijn.
Indien men niet zeker is dat de geblazen waarden de exacte (beste) spirometrie waarden zijn, kan men de evolutie in de tijd van de patiënt niet volgen: deze wordt namelijk beoordeelt ahv de vorige testen van de patiënt en niet ahv de voorspelde waarden. Een gezonde patiënt verliest niet meer dan 25ml FEV1 per jaar.
Pas bij 3 correct uitgevoerde spirometriecurves die reproduceerbaar zijn kan men overgaan tot de interpretatie van de spirometrietest.